Liesbeth en de Samaritaan

Liesbeth en de Samaritaan

Het woord dat onvermijdelijk en telkens opnieuw bij ons opkomt als we het verhaal van Liesbeth herbeluisteren, is de notie van onderbreking van onderwijskundige Gert Biesta. In De terugkeer van het lesgeven (2018) werkt hij dat idee uitvoerig uit. Het past in zijn opvattingen over het derde domein waarin onderwijs een rol moet spelen, namelijk dat van de subjectivering of persoonsvorming [1]. Dit derde domein sluit aan bij het begrip van de humaniora. Onderwijs heeft een taak te vervullen in de menswording van jongeren. Die taak is fundamenteel verbonden met het idee dat je als jongere uit je eigen ik-gerichtheid moet worden gehaald. Biesta leunt voor de uiteenzetting van zijn gedachten hieromtrent op de ideeën van de Franse filosoof Emmanuel Levinas (1971). Als mens besta je eerst en vooral bij en voor jezelf. Emancipatie, of volwassen worden, wil zeggen dat je uit dat bestaan-bij-en-voor-jezelf gehaald wordt. Dat is ‘subjectivering’: subject worden, of ‘een zelf zijn’. Niet het centrum van de wereld zijn, maar leven in verbinding met de ander en de wereld. Voor Biesta betekent dat niet achter je verlangens aanlopen, maar de vraag inbrengen welke verlangens helpen bij goed leven en goed samenleven. Het is als uniek, menselijk persoon in verbinding leven met de ander en de wereld. Uit je ‘ik’ gehaald worden, veronderstelt dat je ik onderbroken wordt. Er is dissensus nodig. Dit kan maar gebeuren door iets te ontmoeten dat anders is dan het ik. Er komt iets van buiten op me af en het haalt me uit mijn comfortabel bij-en-voor-mezelf-zijn. Daar, zegt Biesta, in die ontmoeting, ontstaan kansen tot menswording. 

 

Het is een prachtig en oud idee, de notie van onderbreking. Het gaat over die momenten dat onze plannen, onze verwachtingen, onze oordelen, onze ideeën, onze doelen, onze manier van leven, onze regels grondig door elkaar geschud en ondersteboven gekeerd worden. In die momenten gebeurt iets dat fundamenteel met ons bestaan als mens te maken heeft. De vraag is of we daarvoor kunnen openstaan. Hebben we de moed om het ongemak dat de onderbreking met zich meebrengt te verduren? 

 

Het doet ons denken aan het verhaal van de Barmhartige Samaritaan (Lc 10: 25-37), zoals het o.a. door R. Burggraeve (2000) geduid wordt. Ook daar is er immers sprake van onderbreking. Plots komt er iets op het pad van de priester en de Leviet dat hun plannen en denkbeelden grondig door elkaar schudt. “Toevallig”, luidt het in de meeste Nederlandse vertalingen. Het gebeuren doorbreekt hun verwachtingen en verstoort de loop der dingen. Maar de priester en de Leviet zijn niet bereid de normale gang van zaken op het spel te zetten en de controle over wat er gebeurt los te laten. Ze verlaten het vooropgestelde pad niet. Hoogstens lopen ze “in een boog” om de gewonde man heen. Ze zien hem wel en kunnen hem eigenlijk niet negeren. Hij ligt daar immers in het midden van de weg. Maar zodra ze kunnen, laten ze de verstoring op hun pad achter zich en gaat het leven door zoals het altijd ging: rechtdoor, richting het vooraf bepaalde en voorspelbare doel, volgens de door iedereen gedeelde verwachtingen. Het kortstondige ongemak wordt snel onder de mat geveegd. De handen blijven proper. 

 

Enter de Samaritaan. Hij die, als vreemdeling, niet bepaald wordt door de heersende plannen, wetten en verwachtingen. Hij is er vreemd aan. Net daarom wordt hij met de nek aangekeken. En juist die man wordt de naaste van de gewonde. Hij negeert niet wat onverwacht aan hem gebeurt. Hij “zag hem en was ten diepste met hem begaan”, verzorgt en verbindt de wonden van de gewonde en betaalt de waard. Hij maakt wél de handen vuil. Het doet denken aan wat Jan Masschelein schrijft in De lichtheid van het opvoeden (2018). De kunst van het opvoeden, zegt hij, heeft te maken met het vinden van een bepaalde levenshouding (ethos). De oefeningen om te werken aan dat ethos beschrijft hij als “praktijken waarin men werkt aan een bepaalde (ver)houding tot de wereld (beelden, woorden, zaken) en tot de andere, een houding waarin men zich met die wereld en met die andere inlaat” (p. 16, eigen cursivering). Waar vindt men het leven, vraagt het verhaal. Is het te vinden bij de priester en de Leviet, die op hun weg niets anders meemaken dan wat ze al in hun hoofd hadden voorbereid? Die doen wat van hen verwacht wordt? Die de ogen sluiten voor wat hun pad onderbreekt? Of vinden we het bij de Samaritaan, die geraakt wordt door voor wat er op zijn weg komt, bereid is het pad te verlaten en zich in te laten met wat hem toe valt? 

 

Het is precies wat er in het verhaal van juf Liesbeth gebeurt. Aanvankelijk probeert ze nog op het pad te blijven. Och, denkt ze, het komt wel goed, de kinderen hebben gewoon nog wat tijd nodig. Ik doe gewoon verder zoals ik het gewend ben. Ze probeert nog even, begrijpelijk, om niet te moeten ‘zien’. Een andere manier waarop ze de boog had kunnen maken om het ongemak niet te moeten verduren, is het voor de hand liggende en verleidelijke oordeel te vellen: amai, dit zijn ongewoon drukke, moeilijke, stoute kinderen. Alle feiten wijzen er immers naar: ze zijn ook druk en moeilijk en stout. De meest menselijke reactie van de leraar op dat oordeel is die van zuchten, grommelen en duvelen, dreigen en straffen. Welke leraar kan zeggen dat die reactie niet herkenbaar is? 

 

Juf Liesbeth stelt een krachtige daad. Ze laat zich aanspreken door haar kinderen en door haar stagiaire. Zij, de juf van wie alle collega’s zeggen: “als juf Liesbeth het niet meer weet…” zegt: “ik weet het niet meer”. De normale gang van zaken wordt doorbroken. Er is hulp nodig. Dat moet niet gemakkelijk geweest zijn. Ze verlaat het veilige pad en maakt de handen vuil. Maar precies daar, op dat moment, ontstaat het verhaal dat haar van alle momenten in de kleuterklas dit jaar het meeste bij blijft. Net omdat het een onderbreking was, heeft het haar diep geraakt. 

 

Het indrukwekkende van het verhaal van juf Liesbeth schuilt ook in de manier waarop het leven van de kinderen fundamenteel onderbroken wordt. Het project ‘dicht bij de bal’ sluit nauw aan bij wie ze als juf ten diepste is. Het sijpelt door in alle verhalen die ze vertelt: “ik mag er zijn, bij mijn juf”, “ik weet dat jullie dat kunnen”, “jullie zijn mijn vertrouwen waard”. Met deze grondhouding onderbreekt ze de realiteit van haar acht ‘sjarels’. Hun feitelijk gedrag geeft immers op geen enkele manier aanleiding tot vertrouwen. Dat is precies hoe Biesta (2018) ‘dissensus’ beschrijft: als de weigering om de vlucht in onvermogen te aanvaarden. In de plaats van onderwijs dat alleen wil voortgaan op basis van wat mogelijk is, zichtbaar is, van waar bewijs voor is, pleit hij voor een benadering van kinderen die haaks staat op de beschikbare feiten, voor een oriëntatie op het onvoorzienbare. Lesgeven is een manier van doen waarin men van kinderen het onmogelijke vraagt, schrijft hij: 

Mits we, in navolging van Derrida (1992b, p. 16), het onmogelijke niet opvatten als datgene wat niet mogelijk is, maar als datgene wat (nog) niet als mogelijkheid kan worden gezien, wat (nog) niet als mogelijkheid berekend kan worden op basis van alle informatie en alle evidence die we op dit moment tot onze beschikking hebben. Lesgeven als dissensus, gericht op volwassen subject-zijn, wordt in die zin gekenmerkt door een oriëntatie op het onvoorzienbare (…), dus op datgene wat hier en nu niet bestaat, datgene waar we op kunnen hopen en waar we vertrouwen in kunnen hebben en in kunnen geloven, maar wat nooit een kwestie van kennis of zekerheid kan zijn. (Biesta, 2018, pp.135-136) 

 

Net in die houding schuilt volgens hem het ‘pedagogische gebaar’. Precies hier ontstaat voor jongeren de mogelijkheid om als subject te bestaan. Het is deze manier van handelen die de kinderen immers niet vastzet in en veroordeelt tot een beeld gebaseerd op de feiten -je kan je voorstellen dat kinderen zich uiteindelijk zullen schikken naar het voorgehouden beeld - maar die de bestaande situatie werkelijk doorbreekt en zo nieuwe toekomsten mogelijk maakt. 

 

Het is zoals Leonard Cohen zingt in Anthem (1992, track 5): “there’s a crack in everything, that’s how the light gets in”. Licht en leven zijn niet per se te vinden in de momenten dat we de zaken onder controle hebben, dat we onze plannen zoals gepland kunnen uitvoeren en er geen verstoring is. Net daar waar onze plannen barsten vertonen, de feiten doorbroken worden, onze oordelen dienen opgeschort, de dagelijkse gang van zaken stukloopt, de dingen niet gaan zoals we zouden willen of ze voor ogen hadden, de werkelijkheid aan onze greep ontsnapt, net daar vallen ons – misschien - momenten van schoonheid, inspiratie, intensiteit, verbinding toe.


[1] Voor de lezer die niet vertrouwd is met Biesta’s ideeën over de drievoudige gerichtheid van onderwijs (2015): onderwijs moet bijdragen aan het kwalificeren van studenten (hen iets leren kunnen) door het verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen. Daarnaast heeft onderwijs de taak te socialiseren: studenten worden door middel van onderwijs deel van bestaande tradities en praktijken. Het derde domein waarop onderwijs een rol moet spelen is dat van de subjectivering of persoonsvorming. 

Wat Liesbeth vertelt


Andere leraren vertellen


Share by: