Wat Beatrijs vertelt

Wat Beatrijs vertelt

“Iedereen heeft de kans iemand te worden,

voor niemand ligt de toekomst vast.”

- Maarten Simons

Beatrijs is de eerste leerkracht die we weer in levende lijve mogen ontmoeten voor een interview. Ze geeft schrijfcursussen voor volwassenen aan de Kunstencampus in Hasselt en is zelf schrijfster, onder andere van de young adult boeken Vals Nest (2016) en Puin (2020). Hoewel we geen bijzondere schrijfambities koesteren, voelen we ons na het gesprek toch bijna geroepen om aan te melden voor de lessen. Haar liefde voor het schrijverschap werkt aanstekelijk. Helaas blijken alle plaatsen bezet, de lessen zijn populair. Het verbaast ons niet.


De passie voor boeken heeft ze al van jongs af aan, vertelt Beatrijs. ‘Ik ben geboren in een huis met stapels boeken. Mijn ouders waren allebei lezers. Een tv heb je niet nodig, vonden ze: “Lees maar boeken en dan zie je het wel verschijnen in je hoofd!” Ze hebben ons altijd voorgelezen en verhalen verteld. Vanaf het moment dat ik kón lezen, las ik. Als ik erover vertel, ruik ik opnieuw al die boeken. Dat was voor mij de lekkerste geur die er was. Bijna zo goed als die van pannenkoeken.


Zo is het begonnen, het vuurtje bij mij. Toen ik een jaar of acht, negen was, las ik De brief voor de koning van Tonke Dragt. Dat is het moment geweest waarop ik dacht: zo’n verhaal schrijven, dat wil ik ook kunnen. Het gaat over een jongen, Tiuri, die zonder al te veel nadenken het leven leidt dat voor hem uitgestippeld is, tot hij onvoorzien die weg moet verlaten. De nacht voor hij tot ridder zal worden geslagen, gaat hij weg uit de kapel waar hij moet waken. Dat mag hij niet, maar iemand vraagt hem om hulp. Tiuri laat zijn hart spreken en gaat in op die vraag. Daardoor zal hij geen ridder meer kunnen worden. Een verscheurende keuze, maar hij doet het toch. Hij moet een brief bezorgen aan een koning van een ander land en begint aan een reis waarop hij voortdurend wordt achtervolgd en belaagd, maar ook veel steun krijgt. Zo ontmoet hij bijvoorbeeld Marius, de dwaas uit de boshut. Dat is één van de mooiste figuren uit het boek, vind ik. Marius leeft aan de rand van de samenleving omdat hij een beetje simpel is en mensen hem raar vinden. Maar hij heeft een goed hart en het talent om paarden aan te voelen en tot rust te brengen. Hij kan dus heel veel teweeg brengen, zonder daar al te veel ‘hoofd’ voor nodig te hebben. Tiuri brengt zijn reis uiteindelijk tot een goed einde. Hij maakt in het boek niet alleen die letterlijke reis, maar ook een reis in zichzelf. Hij komt stilaan tot het besef dat je geen ridder wordt omdat je door de koning met een zwaard wordt aangetikt. Tiuri wordt geen ridder door de regels te volgen, maar omdat hij goed is en zijn hart volgt. Omdat hij doet wat hij moet doen, voor zichzelf en voor zijn medemens.


Dat voelde ik toen als kind ook allemaal. Het gevoel van die jongen die een soort van rijkdom vond in zichzelf kwam heel erg binnen bij mij. En toen dacht ik: dit wil ik ook kunnen. Dat is nooit meer weggegaan. Dat boek heeft bij mij alles losgemaakt. 


Merkwaardig genoeg lijkt het verhaal van Tiuri een afspiegeling van het pad dat Beatrijs zelf heeft afgelegd als schrijfster. Net zoals hij een onzekere jongen is, die eraan twijfelt of hij het wel verdient om ridder te worden, beschrijft ook Beatrijs zichzelf als introvert, onzeker, een geboren twijfelaar. Bovendien heeft ook zij zich los moeten maken van vastgeroeste ideeën, niet over ridderschap maar over schrijverschap. Daarin heeft de verhouding ‘hoofd’ en ‘gevoel’ een grote rol gespeeld. ‘Toen ik puber was, ging ik naar het PMS (nu CLB) en ik zei: “Ik wil schrijver worden.” Ik durfde dat zeggen! Het antwoord was: “Dan zul jij Germaanse Filologie moeten gaan studeren.” De grond zakte onder mijn voeten weg. Wij gingen met ons gezin elk jaar naar de Boekenbeurs. Ik zag die schrijvers daar zitten en ik dacht: die zijn dus allemaal heel geleerd. Ik was ervan overtuigd dat ik nooit schrijver zou worden. Terwijl het wel kan! Ik ben een autodidact. Ik heb alles zelf geleerd. Ik heb heel veel gelezen en gestudeerd, maar ik heb geen enkel diploma. Het heeft jaren geduurd voor ik dat heb durven zeggen…’ Nu, vele jaren later, merkt Beatrijs bij haar leerlingen dat al te veel geleerdheid het schrijven soms zelfs in de weg kan staan. ‘Ik moet mensen die veel gestudeerd hebben vaak veel afleren. Het gebruik van zakelijke woorden of ambtelijke taal bijvoorbeeld, of het schrijven van hele lange zinnen. Veel pathos, of te barok willen schrijven. Vaak zit het voelen ook wat verborgen, omdat ze het te goed willen doen, terwijl schrijven ook voor een groot stuk uit jezelf komt. In elk personage dat schrijvers creëren, zit altijd een stukje van jezelf. Je moet jezelf dus ook een beetje bloot kunnen geven, dúrven geven.’ 


Omgaan met onzekerheid, uitbreken, je eigen weg durven volgen, niet doorslaan in al te veel ‘hoofd’. Het zijn thema’s uit haar eigen leven die ook vormgeven aan haar leraarschap. De eerste stap bij veel leerlingen is bijvoorbeeld zich losmaken van vastgeroeste ideeën over wat een schrijver hoort te zijn. ‘Heel vaak zeggen ze: “Ik heb niet genoeg fantasie.” “Je hebt geen fantasie nodig,” zeg ik dan. “Je moet gewoon je ogen opendoen. Je zintuigen gebruiken, om je heen kijken, observeren. Je krijgt alles aangereikt wat je nodig hebt om te schrijven.” De eerste opdracht die ik geef in het eerste jaar is: kijk naar je medeleerlingen. Wat zie je? Wat valt op? Beschrijf eens in een paar regels wat je ziet. Niet meer dan dat. Ze staan vaak versteld van wat er op hun blad terecht komt. Dan ben je al iets aan het creëren.’ 


Iedereen kan schrijven, gelooft Beatrijs. Zelfs die ene jongen van achttien die niet lang naar school was geweest en nog nooit een boek had gelezen. ‘Vanaf het moment dat je wordt geboren, zit je vast in een context. Je zit in een stramien en daar pas je zogezegd in. Je bent die jongen die ridder moet worden en die daar zijn hele kindertijd voor wordt opgeleid. In het Duits noemen ze dat Beschränkung. Ik ben tegen hokjes. (lacht) Je wordt daar niet rijker van, van in een hokje te zitten. Je moet eruit kunnen springen.’


Iedereen kan het, maar je moet het wel willen. Het ‘vuur’ moet er zijn, zo verwoordt Beatrijs het. En aan die ene jongen vraagt ze om pas in het tweede jaar terug te komen, als hij eerst een aantal boeken heeft gelezen. ‘Ik leef in hoop,’ lacht ze. Verder is het oefenen, oefenen, oefenen, net zoals bij sport of muziek. Elke dag een beetje schrijven, ‘de schrijfspier warm houden’.  In haar lessen verwelkomt ze heel veel verschillende mensen. Van een oma die verhalen wil schrijven voor haar kleinkinderen, over een jongeman die graag auteur van thrillers wil worden en dat verlegen jonge meisje dat poëzie wil schrijven, tot een andere grootmoeder die haar eigen levensverhaal wil optekenen voor haar kleinkinderen voor ze zal sterven. Allemaal komen ze ook met hun eigen voorkeuren en stijlen. ‘Maar ze willen het allemaal. Ze hebben dat vuur, die vonk. Daar gaat het om. En daar start mijn job. Om dat vuur niet te blussen met nat hout. Een hele grote stapel kennis, bovenop dat vuur: zó moet het! Dat werkt niet. Je mag iemand niet laten vergrijzen achter een bureau, de vonk gedoofd door al teveel droge theorie. Ik geef hen wél een hele literatuurgeschiedenis mee, maar sober, en vanuit de vraag: hoe kan jij jóuw ding ermee doen? Ik laat hen in het eerste jaar van een heleboel historische stijlen proeven, zoals realisme, impressionisme, nieuwe zakelijkheid, … Deze namiddag geef ik een les over het surrealisme. Ik laat het schilderij van Dali zien, met de slappe klokken. Kijk, dit is surrealisme. Wat zie je? Wat valt er op? Dan laat ik hen een tekst van Belcampo lezen. En dan mogen ze meteen hun droom neerschrijven, geïnspireerd door het surrealisme. Zo zoeken ze hun eigen stem.’


Schrijven is communicatie en daarom is ook de relatie met de lezer belangrijk. ‘Als wat je wil overbrengen niet overkomt, dan is het niet goed en moet je het opnieuw proberen. Je laat dus ook zien wat het vak is, hoe je kan slijpen en schaven aan een tekst. Er zijn mensen die heel veel woorden gebruiken. En die woorden zijn dan zo moeilijk en worden zo op mekaar gestapeld dat niemand het nog begrijpt. Of er zijn mensen die zoveel beeldspraak gebruiken dat het net te wollig wordt, te overdadig. Soms moet je mensen een beetje temperen. Soms moet je ze iets meer aanreiken. De uitdaging zit daar, om elke leerling zijn eigen stijl tot ontwikkeling te laten brengen.’


Beatrijs vindt het heerlijk terug op de Kunstencampus zelf te kunnen lesgeven. ‘Het is zo belangrijk om te voelen wat er in je groep gebeurt. Dat is een (zoekt het juiste woord)… een energie. Een groep, dat is een energieveld. Ze maken elkaar. Ze zorgen ervoor dat het leeft en dat het blijft borrelen. Dat voel je niet achter een computer. Tijdens de lockdown was het: Teams openen en Teams sluiten, en daar bleef het dan ook bij. Die energie, dat bruisen van die groep, dat heb ik verschrikkelijk gemist. Ik loop al sinds één september te glunderen omdat ik hier terug mag rondlopen. Eén van mijn groepen dit jaar is bijvoorbeeld helemaal opnieuw samengesteld. Er was wat terughoudendheid, toen ze voor het eerst hun teksten met elkaar moesten delen. Maar nadat iedereen had voorgelezen, zaten ze allemaal enthousiast door elkaar te praten: oh, waauw! Dat had ik nog niet gezien! En: jouw stijl… ! En: vorig jaar…! Ineens was daar die connectie doorheen de taal. Het was de sfeer in de teksten die hen samenbracht, waardoor ze een groep werden. Die begon te borrelen en ik dacht: ja. We zijn vertrokken.’


Ze zijn vertrokken. Iedereen die het vuur van de liefde voor het schrijven voelt, kan mee. Daar mogen ze zeker van zijn. Het is één van haar kwaliteiten als leerkracht, vindt Beatrijs zelf. ‘Ik heb geleerd om mezelf te zijn. Me niet te verstoppen achter ‘ik ben hier de leerkracht’, maar vanuit mijn eigen ding iets te vertellen aan mensen. Ik ben ook gestruikeld. Ik heb ook al gedacht dat ik een fantastische tekst had geschreven, tot bleek dat niemand hem begreep. Dat hoort er gewoon bij. Dat is vallen en opstaan. Dat is groeien. Doordat ik weet hoe dat voelt, kan ik mijn leerlingen zekerheid geven, de twijfel wegnemen. Jij kunt dit, want ik kan het ook. Ik heb het ook ooit geprobeerd. En ik probeer het nog altijd, alle dagen.


In de eerste les van het eerste jaar zat vorige week een meisje dat ik bleek zag wegtrekken toen ik uitlegde dat ze meteen in de les een opdracht zouden schrijven. Elke eerste les zeg ik: “Als je onzeker bent als je hebt geschreven en je bent bang om voor te lezen, lees dan als eerste. Dan ben je ervan af. Anders blijf je er het hele rondje mee zitten, terwijl alle anderen aan het voorlezen zijn en jij denkt: ze hebben het allemaal beter gedaan. En je gaat meteen voelen aan de reacties dat je tekst sterker is dan jij misschien wel denkt. Begin dus zelf.” Toen ik vroeg wie er wilde beginnen, stak ze metéén haar hand op. Ze werd heel rood. Ze heeft voorgelezen, heel stilletjes. Ze kreeg meteen fijne feedback. Verschillende mensen reageerden heel positief. Ik heb haar, op dat moment, een klein beetje groter zien worden. Toen dacht ik: ja, ze is mee. Ze is erbij. En dat maakt mij gelukkig.’


Daarom doet ze het. Beatrijs geeft graag les. Ze houdt ervan het ‘vuurtje’ dat mensen voor het schrijven koesteren, aan te wakkeren. De liefde voor het schrijven is groot. Ze gelooft ten diepste dat schrijven in het leven van een mens verrijking en bevrijding betekent.


Schrijven is een beetje zoals muziek maken, of schilderen. Je creëert iets uit niets. Je bedenkt iets, je schrijft het op. Het creëren zelf is al een soort vuur. Het proces van het zoeken zorgt ervoor dat alles binnen in je begint te borrelen. Schrijven is een heel eenzame bezigheid. Je bent alleen bezig, maar je bent tegelijk ook heel veel energie aan het steken in het maken van iets nieuws. Je ziet iets uit het niets verschijnen, je ziet het ontstaan. Dat maakt … (er volgt een lange stilte). Dat zorgt ervoor dat je jezelf rijker maakt, op één of andere manier. Bijvoorbeeld als je neerschrijft wat er in je leeft. Soms zijn dingen in mij niet helemaal duidelijk, of ben ik aan het zoeken naar zingeving, of is het in mijn leven een beetje moeilijk of chaotisch. Dan begin ik gewoon iets te schrijven in mijn dagboek en dan denk ik: juist, zo is het. Het is een vorm van reflectie. Schrijven is verheldering. Je wordt er rijker van. Het is groeien… (pauze) Dat is zo schoon in het leven, dat je dat kunt blijven doen. Als ik kijk naar de allereerste dingen die ik geschreven heb waarvan ik dacht dat ze uitgevenswaardig waren en als ik vergelijk met wat ik nu instuur naar een uitgever… daar zit een enorm verschil tussen. En die groei blijft doorgaan. Omdat je als mens ook blijft evolueren. Als je dat kunt doorgeven aan mensen, dat is toch fantastisch.’


Als we vragen naar een romanfiguur die volgens haar een beeld van een leraar kan zijn, blijft het een tijdje stil. ‘Marius misschien?’, twijfelt ze. ‘Nee, Marius zou geen les geven…’ En dan gaat er een lichtje branden: ‘Bod Pa, uit het boek van Anton Quintana. Het verhaal speelt zich af op de Siberische vlakte. Bod Pa is een soort sjamaan, die een jongen bij zich krijgt die elke keer weer zijn been breekt. Hij is een wijze man en een invoelende man. Maar ook een strenge man. En een lelijke man. Iemand die regelmatig door de modder rolt omdat hij het zelf niet meer weet, wat hem heel menselijk maakt. En ik denk dat een leraar dat moet zijn. Iemand die even menselijk is als de leerling die tegenover hem zit.’



We zijn terug bij de thema’s uit De brief voor de koning. Het leven wordt pas rijk als je je kunt onttrekken aan de versteende zekerheden over wat hoort en wat moet. Als je niet terugschrikt van twijfel. Als je lelijk durft te zijn en platgetreden paden durft verlaten. We zijn terug bij Tiuri. Zo is de cirkel rond.

Andere leraren vertellen


Het project


Share by: