We bellen Liesbeth in het begin van de paasvakantie. Ze is één van de juffen van de derde kleuterklas in een grote Limburgse kleuterschool en heeft al meer dan twintig jaar ervaring op de teller. Je kan van haar terecht zeggen dat ze gepokt en gemazeld is in het vak. Met een aanstekelijk enthousiasme vertelt ze over ‘haar kinderen’ en ‘haar klasje’. Tijdens de lockdown kan ze het niet laten om elke dag even in de school binnen te springen. “De klas is mijn leven, hé”, zegt ze, “Ik ben er meer dan dat ik thuis ben.”
Nochtans vond ze het drie weken geleden niet erg dat de scholen gesloten werden. In haar team bleek al vroeg een kleuterleider besmet te zijn met COVID-19. In die eerste weken van beangstigende berichten in de media riep dit toch wel wat bezorgdheid en schrik op bij de juffen en meesters. De beslissing om de scholen te sluiten voelde aanvankelijk dan ook aan als een opluchting.
Maar dan krijgt Liesbeth een filmpje van kleuter Mona. Mona heeft een wiebeltand. Sinds de meest doortastende collega op pensioen ging, is juf Liesbeth de tandenjuf van dienst. Zij helpt de kinderen de vervelende losse tandjes voorzichtig het laatste trekje te geven. Liesbeth is zelf verbaasd over haar reactie op het filmpje. “Ik brak toen”, zegt ze, “Ik ben beginnen wenen. Ik stond van mezelf te kijken.”
We vragen wat haar dan precies zo raakt in het filmpje van Mona. Ze antwoordt: “Goh… Het visueel contact. Het kunnen praten met de kinderen. Je woont zo dicht bij elkaar en toch ben je zo ver weg van de kinderen. Ondanks alle whatsappjes die ik heb gekregen… Je staat toch met hart en ziel in de klas. In de klas zijn het mijn kinderen, hé. Dat zeg ik ook: jullie hebben een mama, maar in de school zorg ik voor jullie. En je wil toch wel hebben dat iedereen ok is. Ja… Die band, die je hebt met de kinderen, die valt dan ineens weg.”
Als we later in het gesprek vragen wat ze tijdens deze lockdown mist als leerkracht, komt Liesbeth terug op de band met haar kinderen en de verbondenheid in haar klas. “Die klasverbondenheid, het positivisme dat ik zie bij mijn kinderen, dat mis ik nu. Nu ben ik in het ongewisse. Ik weet van niks. Ik mis de dagdagelijkse dingen die de kinderen me komen vertellen. Ik mis de verwondering en de bewondering in hun oogjes als we een activiteit doen. Het zorgen voor mijn kinderen. Mijn klas is leeg nu. De kapstokjes zijn leeg. Speelgoed blijft liggen op de speelplaats. Het is heel stil op school.”
Ze begint te vertellen over haar ‘over-enthousiaste’ klas, waarin ze veel heeft geïnvesteerd. “Ik heb een heel pittige klas. Op een gegeven moment wist ik het gewoon niet meer. En als ik zeg dat ik het niet meer weet, kijken mijn collega’s toch even op: oei, als Liesbeth niet meer weet hoe het klashouden aan te pakken, dan moet het echt wel pittig zijn. We hebben dus al heel wat meegemaakt met elkaar. Begrijp me niet verkeerd: het zijn héél fijne kinderen. Ik heb een heel enthousiaste klas. Maar het is een drukke klas, die veel energie vraagt.”
Als we een half uurtje later en na vele omwegen in het gesprek - over drijven en zinken aanleren in Corona-tijden, de zonen die ondertussen zelf aan het werk zijn, ouders die hun kinderen dialect aanleren tijdens de lockdown (“eijn”, “twiej”), de hond van een collega die moest inslapen, berichten op Facebook over leraren die vakantie hebben (“Je wil je job verdedigen!”), de berenzoektocht, bloopers tijdens het maken van een filmpje voor de kinderen door het team, de broosheid van het leven, zin en onzin van product- en procesgericht onderwijs, het belang van spelend leren - vragen naar een moment waar ze erg van genoten heeft in de klas tijdens het voorbije jaar, komt Liesbeth terug op de verbondenheid in haar ‘pittige’ klas. Het traject dat ze aflegde met de kinderen dit jaar heeft een diepe indruk op haar gemaakt. Dit is het verhaal dat haar bij blijft.
“Mijn werkpunt als kleuterjuf is om mijn planning, mijn rooster, mijn voorbereide milieu-verrijking te durven loslaten en meer te observeren, meer te kijken en in te spelen op wat de kinderen nodig hebben. Dus heb ik op een gegeven moment aan mijn kinderen gevraagd: ‘Ik heb wel heel wat ideeën over wat ik met jullie kan doen, maar wat willen júllie nu eigenlijk?’ Ik wist al wat het antwoord zou zijn, natuurlijk
(monkelend): ‘Féésten! Waar is dat feestje?’ Mijn directrice had al gezegd: ‘Jij hebt een echte fuif-klas!’ Dus we hebben twee weken rond feesten gewerkt. Ik heb er taal en rekenen bij genomen. De kinderen hebben ontzettend genoten. En ik ook. We hebben echt een hele, héle fijne tijd gehad. Dat heeft ook het gevoel bij de kinderen versterkt van: ik mag er zijn, bij mijn juf.”
Liesbeth vertelt dit verhaal met een glimlach. Ze geniet van de onstuimigheid van haar kinderen. Dat moet duidelijk éérst verteld worden. Pas daarna vertelt ze over haar zorgen. “Ik zat met mijn handen in het haar bij mijn kinderen. Ik keek altijd heel positief: och, ze gaan hun draai nog wel vinden, het komt wel, ze hebben nog meer tijd nodig. Toen kwam een stagiaire in mijn klas en ik zag mezelf in haar. Ik zag haar worstelen met die dingen die voor mij óók heel moeilijk waren. Op een gegeven moment was ik in de gang met een paar kinderen aan het werk en ik hoorde de stagiaire aftellen zodat de kleuters toch maar in de rij zouden gaan staan. Ze was eigenlijk aan het dreigen. Toen dacht ik bij mezelf: maar dit kàn zo niet meer. Dat zei ik ook in het koffielokaal, waar de zorgcoördinatoren zaten: er gaat een tijd komen dat ik de deur dicht doe en dat ik vertrek. En als mijn kinderen dan alleen staan, staan ze alleen. Dit is gewoon niet meer te doen. Een half uur later is de zorgcoördinator bij mij in de klas gekomen. We zijn ook te rade gegaan bij de Lerarenopleiding van de UCLL. Zo is mijn project ontstaan ‘kort bij de bal’.
(Met nadruk) Ik heb dat niet uitgevonden, hè! Ik heb raad gekregen, en daar ben ik heel blij mee.
Ik had acht ‘sjarels’ in mijn klas. Ik heb ze bij mij geroepen, nam er een bal bij en foto’s van kinderen uit de klas. Ik legde hen heel rustig uit: die bal, dat ben ik. Ik legde foto’s rond de bal van kinderen die de klasafspraken gemakkelijk volgen zonder extra sturing nodig te hebben. Om het oneerbiedig te zeggen, van ‘de braverikskes’. Die foto’s lagen ver weg van de bal. Eén foto van hen legde ik dicht bij de bal.
(Trots) Ik had nog maar twéé foto’s gelegd en ze wisten al wat ik wou zeggen: ‘Dat zijn wij! Dat zijn wij, omdat wij niet luisteren!’ ‘Oh ja?’, vroeg ik, ‘En hoe komt dat dan?’ Bij alles hadden ze een uitleg (‘want wij vinden het spelen nog fijn!’). Ze wisten ook heel goed wannéér het mis liep: als we naar de wc gingen, in de rij, bij het opruimen. Tijdens alle losse momenten. Ik zei: ‘Maar dat is eigenlijk niet fijn. Want wij moeten veel dreigen en boos worden. Ik voel me niet juffrouw, maar politieagent, en chef, en heks, en tovenaar. En dat vind ik eigenlijk niet leuk. Die kinderen ver van de bal zijn kinderen die zich houden aan de klasafspraken. Jullie kunnen dat ook, maar nu nog niet. Nu nog niet. Ik wéét dat jullie dat kunnen. Maar nòg niet. En we gaan dat oefenen. Ik ga jullie daarbij helpen. Als ik zeg ‘kort bij de bal’, moeten jullie dicht bij mij staan. We gaan niets zeggen tegen de anderen. Het is een geheimpje onder ons. Het is iets waar wij rond gaan werken. Want ik weet dat jullie dat kunnen, maar nu nog niet, en ik wil dat jullie dat óók alleen kunnen.’
Zo is ons project begonnen. Het liep heel goed, alleen heb ik mijn andere kleuters toch moeten inlichten, want dat werkte zo niet. Ik riep ‘kort bij de bal’ en dan keek de hele klas van: wat zegt de juf nu?
Ik schreef in mijn klaskalender: dán doen we terug een gesprek en gaan we opnieuw evalueren. We gaan kijken of er kinderen zijn die niet meer bij het project horen of kinderen die er wél nog willen bij horen. Kinderen gaven tijdens die gesprekken zelf wel aan: voor mij ging het toch nog wel moeilijk. Ik denk dat ik nog wat meer oefentijd nodig heb.
(Trots) Jaja, ze wisten het perfect! We overlegden ook over wat ze fijn zouden vinden als beloning. Welke verantwoordelijkheid zouden ze kunnen opnemen? Waar zouden ze een steentje kunnen bijdragen? En zo had ik dus kinderen die na de speeltijd de verantwoordelijkheid kregen om de buitenkeuken op te ruimen, de kleintjes naar de rij van de peuters te brengen, … Op twee weken tijd ging ik van acht kinderen naar vijf bij het project. Ik heb er nu nog twee,
(met een knipoog) de ‘die-hards’, die ik nog niet zo kan loslaten. Uiteindelijk heb ik perspectief geboden. Ik sprak met hen af: ‘Jullie gaan naar de klas-wc, de anderen gaan naar de wc’s buiten, die kunnen dat alleen. Ik sta in de vestiaire om het fruit te schillen. Zijn jullie klaar, dan nemen jullie het fruit en eten jullie al. Ook als ik weg ben. Jullie kunnen dat, ik weet dat jullie dat kunnen. Als jullie klaar zijn (het fruit eten in de kring duurde voor hen altijd wat te lang) mogen jullie al bij de peuters de jassen gaan helpen aandoen.’
De klas is nu een heel andere klas geworden. Die acht kinderen bepaalden toch wel de dynamiek en de sfeer in de klas. Dat vond ik jammer. Het moet gezellig en leuk kunnen zijn. Ik wil de dingen altijd met een grapje over kunnen brengen, met heel veel lachen en plezier in de klas. Ik wil dat de klas een warm nest is, zeker voor de kinderen die dat thuis niet hebben. Het eerste wat je wil, is dat de kinderen graag naar school komen. Dat ze zich goed voelen in de klas. En als je de hele tijd moet ‘grommelen’ en ‘duvelen’… Dat vind ik mijn grootste overwinning dit jaar. De kinderen vroegen negatieve aandacht. En door mijn positieve manier van handelen heb ik dat kunnen ombuigen: ik weet dat jullie dat kunnen. Jullie zijn mijn vertrouwen waard.”
Als Liesbeth het verhaal afrondt, voelen we de neiging om haar te bedanken. We hebben ervan genoten naar haar te luisteren. Na dit verhaal verdwijnt de spanningsboog uit ons gesprek. We stellen nog wat vragen ter verduidelijking en hebben het nog even over ditjes en datjes. Tijd om af te ronden. Eén uitspraak van Liesbeth, naar aanleiding van de opmerking dat stagiairs veel oefenkansen moeten krijgen in de praktijk, is het misschien toch waard om uit de gezapige afsluiting van ons gesprek te lichten: “Er zal elk jaar wel een kleuter zijn in je klas die op jouw pad een steen verlegt.”